Dutch Vocabulary
Click on letter: GT-Google Translate; GD-Google Define; H-Collins; L-Longman; M-Macmillan; O-Oxford; © or C-Cambridge

GT GD C H L M O
a

GT GD C H L M O
abap

GT GD C H L M O
about /əˈbaʊt/ = PREPOSITION: over, ongeveer, om, omtrent, met betrekking tot, betreffende, omstreeks, rondom, aangaande, zowat; ADVERB: ongeveer, om; USER: over, ongeveer, over de, over het, om

GT GD C H L M O
academy /əˈkæd.ə.mi/ = NOUN: academie, hogeschool, instituut, genootschap; USER: academie, academy, academie van, Akademie, academie voor

GT GD C H L M O
access /ˈæk.ses/ = NOUN: toegang, toegankelijkheid, vlaag, oprit, opwelling, genaakbaarheid, vatbaarheid, nadering, aangroeiing, aanval, vermeerdering, toeneming; USER: toegang, toegang tot, Nog, naar, openen

GT GD C H L M O
activities /ækˈtɪv.ɪ.ti/ = NOUN: activiteit, bedrijvigheid, werkzaamheid, bezigheid, actie, optreden, handeling, vertier, levendigheid, gedoe; USER: activiteiten, werkzaamheden, activiteiten van, de activiteiten

GT GD C H L M O
advanced /ədˈvɑːnst/ = ADJECTIVE: gevorderd, vergevorderd, vooruitstrevend, vooruitgeschoven, vervroegd; USER: vergevorderd, gevorderd, advanced, geavanceerde, geavanceerd

GT GD C H L M O
after /ˈɑːf.tər/ = PREPOSITION: na, naar, achter, volgens, achteruit; CONJUNCTION: nadat; ADVERB: daarna, achter, achteraan; ADJECTIVE: later, volgend; USER: na, nadat, na het, na de, achter

GT GD C H L M O
aimed /eɪm/ = VERB: streven, richten, beogen, mikken, doelen, viseren; USER: gericht, die gericht, doel, gericht zijn, ter

GT GD C H L M O
also /ˈɔːl.səʊ/ = ADVERB: ook, eveneens, tevens, bovendien, evenals, mee, evenzo, insgelijks; USER: ook, tevens, eveneens, ook de, bovendien

GT GD C H L M O
amortized /əˈmɔː.taɪz/ = VERB: afschrijven, aflossen, amortiseren, delgen, afbetalen; USER: afgeschreven, geamortiseerde, de geamortiseerde, geamortiseerd

GT GD C H L M O
an /ən/ = ARTICLE: een; USER: een, van een, de

GT GD C H L M O
analytics /ˌanlˈitiks/ = NOUN: analytiek; USER: analytics, analyses, analyse, analytische

GT GD C H L M O
analyzes /ˈæn.əl.aɪz/ = VERB: analyseren, ontleden, ontbinden; USER: analyseert, geanalyseerd, analyse, analyses, analyse van

GT GD C H L M O
and /ænd/ = CONJUNCTION: en; USER: en, en de, en het

GT GD C H L M O
apart /əˈpɑːt/ = ADVERB: uit elkaar, apart, van elkaar, uiteen, afzonderlijk, terzijde, op zichzelf; USER: uit elkaar, apart, elkaar, afgezien, behalve

GT GD C H L M O
application /ˌæp.lɪˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: toepassing, aanvraag, gebruik, inschrijving, sollicitatie, aanmelding, aanbrenging, aanwending, toewijding, ijver, vlijt, omslag, inspanning; USER: toepassing, aanvraag, applicatie, verzoek, de toepassing

GT GD C H L M O
approach /əˈprəʊtʃ/ = NOUN: nadering, toenadering, toegang, toegangsweg, aantocht; VERB: benaderen, naderen, aanspreken, zich wenden tot, grenzen, naken, nabijkomen, in aantocht zijn, aanzoeken om; USER: nadering, benaderen, aanpak, benadering, aanpak van

GT GD C H L M O
areas /ˈeə.ri.ə/ = NOUN: gebied, ruimte, terrein, areaal, vlakte, vlakteïnhoud; USER: gebieden, terreinen, ruimten, ruimtes, gebied

GT GD C H L M O
as /əz/ = ADVERB: als, zoals, evenals; CONJUNCTION: als, zoals, aangezien, want, terwijl, daar, wanneer, toen, naarmate; USER: als, zoals, aangezien, zo, vanaf

GT GD C H L M O
assessing /əˈses/ = VERB: schatten, vaststellen, taxeren, aanslaan, belasten, quoteren, beboeten; USER: beoordelen, het beoordelen, het beoordelen van, beoordelen van, beoordeling van

GT GD C H L M O
assessment /əˈses.mənt/ = NOUN: aanslag, schatting, taxatie, belastingaanslag, quotatie; USER: aanslag, beoordeling, evaluatie, de beoordeling, beoordeling van

GT GD C H L M O
assistance /əˈsɪs.təns/ = NOUN: bijstand, hulp, toedoen, onderstand, medehulp; USER: hulp, bijstand, steun, assistentie, hulp bij

GT GD C H L M O
assisted /əˈsɪst/ = VERB: helpen, bijstaan, assisteren, steunen, meehelpen, medehelpen; USER: bijgestaan, geholpen, geassisteerd, Voorzet, bijstaan

GT GD C H L M O
assisting /əˈsɪst/ = VERB: helpen, bijstaan, assisteren, steunen, meehelpen, medehelpen; USER: assisteren, bijstaan, het bijstaan, het bijstaan van, bijstaan van

GT GD C H L M O
association /əˌsəʊ.siˈeɪ.ʃən/ = NOUN: vereniging, associatie, verbinding, deelgenootschap; USER: vereniging, associatie, Association, samenwerking, verband

GT GD C H L M O
at /ət/ = PREPOSITION: op, bij, in, aan, van, om, naar, tegen, te, voor, ter, tot, à; USER: bij, op, tegen, in, aan

GT GD C H L M O
audit /ˈɔː.dɪt/ = VERB: controleren, verifiëren, nazien; NOUN: verificatie, nazien; USER: controleren, audit, controle, accountantscontrole

GT GD C H L M O
auditors /ˈɔː.dɪt.ər/ = NOUN: revisor, toehoorder, verificateur; USER: accountants, auditors, auditoren, accountant, controleurs

GT GD C H L M O
automate /ˈɔː.tə.meɪt/ = VERB: automatizeren; USER: automatiseren, automatiseren van, te automatiseren, geautomatiseerd, automatisering

GT GD C H L M O
automating /ˈɔː.tə.meɪt/ = VERB: automatizeren; USER: automatiseren, automatiseren van, het automatiseren, het automatiseren van, automatisering

GT GD C H L M O
automation /ˈɔː.tə.meɪt/ = NOUN: automatisering; USER: automatisering, automation, automatiseren, automatisering van, automatiseringssystemen

GT GD C H L M O
automotive /ˌôtəˈmōtiv/ = ADJECTIVE: automoiel-; USER: automotive, automobiel, auto, automobielsector, automobiele

GT GD C H L M O
background /ˈbæk.ɡraʊnd/ = NOUN: achtergrond; USER: achtergrond, achtergrond van, background

GT GD C H L M O
balance /ˈbæl.əns/ = NOUN: evenwicht, balans, saldo, weegschaal, overschot, onrust; VERB: in evenwicht houden; USER: evenwicht, balans, balanceren, saldo, evenwicht te

GT GD C H L M O
bank /bæŋk/ = NOUN: bank, oever, berm, zandbank; VERB: indammen, ophopen, op de bank zetten; USER: bank, oever, de bank, banken, Jordaanoever

GT GD C H L M O
banking /ˈbæŋ.kɪŋ/ = NOUN: bank; USER: bank, bancaire, bankwezen, banking, bankieren

GT GD C H L M O
banks /bæŋk/ = NOUN: bank, oever, berm, zandbank; VERB: indammen, ophopen, op de bank zetten; USER: banken, oevers, oever, de banken, bank

GT GD C H L M O
based /-beɪst/ = VERB: baseren, grondvesten, gronden; USER: gebaseerd, basis, op basis, basis van, zijn gebaseerd

GT GD C H L M O
benefits /ˈben.ɪ.fɪt/ = NOUN: voordeel, baat, pré; VERB: baten; USER: voordelen, uitkeringen, baten, prestaties, de voordelen

GT GD C H L M O
better /ˈbet.ər/ = ADVERB: beter; VERB: verbeteren; ADJECTIVE: verbeterd; USER: beter, betere, een betere, beter te, meer

GT GD C H L M O
bsc /ˌbiː.esˈsiː/ = USER: bsc, bachelor

GT GD C H L M O
built /ˌbɪltˈɪn/ = ADJECTIVE: gebouwd; USER: gebouwd, ingebouwde, opgebouwd, gebouwde, ingebouwd

GT GD C H L M O
business /ˈbɪz.nɪs/ = NOUN: bedrijf, zaak, handel, werk, handelszaak, bezigheid, beroep, aangelegenheid, zakelijkheid, affaire, karwei, ding; USER: bedrijf, zakelijke, zaken, Bedrijvengids, bedrijfsleven

GT GD C H L M O
by /baɪ/ = PREPOSITION: door, van, op, met, bij, per, aan, volgens, tegen, langs, over, voorbij, naast, om, dichtbij, nabij; USER: door, van, bij, op, met

GT GD C H L M O
c

GT GD C H L M O
calculating /ˈkalkyəˌlāt/ = ADJECTIVE: reken-; USER: berekenen, het berekenen, berekening, berekenen van, de berekening

GT GD C H L M O
calculation /ˌkæl.kjʊˈleɪ.ʃən/ = NOUN: berekening, rekening, rekenschap; USER: berekening, de berekening, berekenen, berekening van, berekeningen

GT GD C H L M O
certification /ˈsɜː.tɪ.faɪ/ = NOUN: certificaat; USER: certificaat, certificering, certificatie, certificering van

GT GD C H L M O
certified /ˈsɜː.tɪ.faɪd/ = VERB: verklaren, waarmerken, getuigen, verzekeren, erkennen, betuigen; USER: gecertificeerd, gecertificeerde, certified, wijzen, gewaarmerkte

GT GD C H L M O
claims /kleɪm/ = NOUN: vordering, aanspraak, schuldvordering, eis, recht van voorkeur; VERB: beweren, eisen, vorderen, opeisen, aanspraak maken op, opvorderen; USER: vorderingen, aanspraken, schuldvorderingen, beweringen, conclusies

GT GD C H L M O
client /ˈklaɪ.ənt/ = NOUN: cliënt, klant, afnemer, koper; USER: cliënt, klant, client, opdrachtgever, klanten

GT GD C H L M O
clients /ˈklaɪ.ənt/ = NOUN: cliënt, klant, afnemer, koper; USER: klanten, opdrachtgevers, cliënten, clients, klant

GT GD C H L M O
companies /ˈkʌm.pə.ni/ = NOUN: vennootschap, firma, maatschappij, gezelschap, genootschap, handelshuis, visite, gilde, vendel, handelsfirma; USER: bedrijven, vennootschappen, ondernemingen

GT GD C H L M O
company /ˈkʌm.pə.ni/ = NOUN: vennootschap, firma, maatschappij, gezelschap, genootschap, handelshuis, visite, gilde, vendel, handelsfirma; USER: vennootschap, gezelschap, maatschappij, firma, bedrijf

GT GD C H L M O
completed /kəmˈpliːt/ = ADJECTIVE: voltooid, volbracht; USER: voltooid, volbracht, afgerond, afgesloten, ingevuld

GT GD C H L M O
complex /ˈkɒm.pleks/ = NOUN: complex, geheel, samenstel; ADJECTIVE: ingewikkeld, samengesteld; USER: complex, complexe, ingewikkelde, complexer, ingewikkeld

GT GD C H L M O
concluded /kənˈkluːd/ = VERB: sluiten, concluderen, besluiten, beëindigen, opmaken, beslissen, afhandelen, de gevolgtrekking maken, afwikkelen, afdoen; USER: gesloten, afgesloten, concludeerde, geconcludeerd, conclusie

GT GD C H L M O
consultancy /kənˈsʌl.tən.si/ = USER: consultancy, adviesbureau, advisering, advies, adviesdiensten

GT GD C H L M O
continuity /ˌkɒn.tɪˈnjuː.ɪ.ti/ = NOUN: continuïteit, samenhang, verband; USER: continuïteit, de continuïteit, continuïteit van, continuity, continuïteit te

GT GD C H L M O
control /kənˈtrəʊl/ = NOUN: controle, toezicht, beheersing, bediening, leiding, bestuur, heerschappij, bedwang, bewind; VERB: controleren, besturen, beheren, bedwingen; USER: controle, beheersen, controleren, regelen, onder controle

GT GD C H L M O
coordinated /kōˈôrdəˌnāt/ = VERB: coördineren, bijeenschakelen, met elkaar in overeenstemming brengen; USER: gecoördineerd, gecoördineerde, coördineerde, afgestemd, coördinatie

GT GD C H L M O
coordinates /kōˈôrdənət/ = USER: coördineert, coördinaten, coördinatie, coördineert de

GT GD C H L M O
cost /kɒst/ = NOUN: kosten, prijs, verlies, schade, uitgave, uitgaaf; VERB: de kosten vaststellen; USER: kosten, kost, kostte, gekost, de kosten

GT GD C H L M O
covering /ˈkʌv.ər.ɪŋ/ = NOUN: bedekking, dekking, dek, dekmantel; USER: bedekking, dekking, die, betrekking, betrekking tot

GT GD C H L M O
created /kriˈeɪt/ = VERB: creëren, scheppen, teweegbrengen, voortbrengen, benoemen tot, aanstellen tot; USER: gecreëerd, aangemaakt, gemaakt, geschapen, opgericht

GT GD C H L M O
current /ˈkʌr.ənt/ = NOUN: stroom, stroming, loop, stekking, richting; ADJECTIVE: actueel, courant, tegenwoordig, recent, gangbaar, in omloop, algemeen verspreid; USER: stroom, actueel, courant, huidige, actuele

GT GD C H L M O
cut /kʌt/ = VERB: snijden, afsnijden, hakken, doorsnijden, kappen, maaien; NOUN: besnoeiing, snit, snede, knip; ADJECTIVE: gesneden, geslepen; USER: snijden, gesneden, knip, besnoeiing, cut

GT GD C H L M O
cybernetics

GT GD C H L M O
dashboard /ˈdæʃ.bɔːd/ = NOUN: dashboard, instrumentenbord, schutbord, spatbord, beschot; USER: dashboard, het dashboard, dashboard van, het dashboard van, instrumentenbord

GT GD C H L M O
data /ˈdeɪ.tə/ = NOUN: gegevens, materiaal, materieel, grondstof; USER: gegevens, data, de gegevens, gegevens te

GT GD C H L M O
database /ˈdeɪ.tə.beɪs/ = USER: databank, gegevensbestand, gegevensbank

GT GD C H L M O
defining /diˈfīn/ = VERB: definiëren, begrenzen, bepalen, omschrijven, afbakenen; USER: definiëren, het definiëren, het definiëren van, definiëren van, bepalen

GT GD C H L M O
definition /ˌdef.ɪˈnɪʃ.ən/ = NOUN: definitie, omschrijving, bepaling, scherpte; USER: definitie, omschrijving, definition, vaststelling, definitie van

GT GD C H L M O
degree /dɪˈɡriː/ = NOUN: mate, graad, trap, stand, rang; USER: graad, mate, graden, diploma, degree

GT GD C H L M O
design /dɪˈzaɪn/ = NOUN: ontwerp, opzet, tekening, plan, doel, bedoeling, werkje, oogmerk, schets; VERB: ontwerpen, tekenen, schetsen, beogen, aanwijzen, bedoelen, bestemmen; USER: ontwerp, ontwerpen, ontwerp van, ontwerpzone

GT GD C H L M O
designed /dɪˈzaɪn/ = ADJECTIVE: ontworpen, opzettelijk, voorbeschikt, met voorbedachte rade; USER: ontworpen, gemaakt, bedoeld, ontwikkeld, is ontworpen

GT GD C H L M O
designing /dɪˈzaɪ.nɪŋ/ = VERB: aanduiden, aanwijzen, bestemmen, noemen; USER: ontwerpen, het ontwerpen van, het ontwerpen, ontwerpen van, ontwerp

GT GD C H L M O
detailed /ˈdiː.teɪld/ = ADJECTIVE: gedetailleerd, uitvoerig, omstandig, breedvoerig, ampel; USER: gedetailleerd, uitvoerig, gedetailleerde, nadere, uitgebreide

GT GD C H L M O
developed /dɪˈvel.əpt/ = ADJECTIVE: ontwikkelend; USER: ontwikkeld, ontwikkelde, ontwikkelden, ontwikkeling, ontwikkelen

GT GD C H L M O
development /dɪˈvel.əp.mənt/ = NOUN: ontwikkeling, evolutie, verloop, bebouwing, ontvouwing; USER: ontwikkeling, de ontwikkeling, ontwikkeling van, ontwikkelen, de ontwikkeling van

GT GD C H L M O
different /ˈdɪf.ər.ənt/ = ADJECTIVE: verschillend, uiteenlopend, divers, schroomvallig; USER: verschillend, verschillende, andere, anders, ander

GT GD C H L M O
digitization /ˈdɪdʒ.ɪ.taɪz/ = USER: digitalisering, digitaliseren, de digitalisering, digitalisatie, digitaliseringsprojecten,

GT GD C H L M O
disaster /dɪˈzɑː.stər/ = NOUN: ramp, onheil, ongeluk

GT GD C H L M O
document /ˈdɒk.jʊ.mənt/ = NOUN: document, stuk, akte, dokument, bewijsstuk, oorkonde, ceel; VERB: documenteren; USER: document, document te, documenten, document wordt

GT GD C H L M O
documenting /ˈdɒk.jʊ.mənt/ = VERB: documenteren; USER: documenteren, documenteren van, het documenteren, het documenteren van, documentatie

GT GD C H L M O
drafted /drɑːft/ = VERB: opstellen, ontwerpen, concipiëren, inlijven, detacheren, indelen; USER: opgesteld, opgestelde, geschreven, geformuleerd, uitgewerkt

GT GD C H L M O
during /ˈdjʊə.rɪŋ/ = PREPOSITION: gedurende, in de loop van, terwijl, onder; USER: gedurende, tijdens, in, tijdens de, bij

GT GD C H L M O
economic /iː.kəˈnɒm.ɪk/ = ADJECTIVE: economisch, zuinig, spaarzaam; USER: economisch, economische, de economische, economie

GT GD C H L M O
embedded /ɪmˈbed.ɪd/ = VERB: zetten, inzetten, omgeven, ingang doen vinden, in een bedding leggen; USER: ingebedde, ingebed, ingesloten, verankerd, geïntegreerde

GT GD C H L M O
enable /ɪˈneɪ.bl̩/ = VERB: in staat stellen, gelegenheid geven, machtigheid geven; USER: in staat stellen, JavaScript, staat, kunnen, mogelijk

GT GD C H L M O
energy /ˈen.ə.dʒi/ = NOUN: energie, arbeidsvermogen, wilskracht, fut, nadruk, spirit; USER: energie, energiebronnen, energieverbruik

GT GD C H L M O
engagement /enˈgājmənt/ = NOUN: engagement, verloving, verbintenis, afspraak, verplichting, indienstneming, gevecht, treffen, betrekking; USER: engagement, verloving, betrokkenheid, overeenkomst, opdracht

GT GD C H L M O
enhance /ɪnˈhɑːns/ = VERB: verhogen, vermeerderen; USER: verhogen, kunt verbeteren, verbeteren, te verbeteren, versterken

GT GD C H L M O
erp = USER: erp, erpen

GT GD C H L M O
experience /ikˈspi(ə)rēəns/ = NOUN: ervaring, belevenis, ondervinding; VERB: ervaren, ondervinden; USER: ervaring, bieden, ervaringen, verbeteren, te verbeteren

GT GD C H L M O
experienced /ikˈspi(ə)rēəns/ = ADJECTIVE: ervaren, met ervaring, deskundig, geoefend, bedreven; USER: ervaren, ervaring

GT GD C H L M O
expert /ˈek.spɜːt/ = NOUN: deskundige, expert; ADJECTIVE: deskundig, bedreven; USER: expert, deskundige, deskundig, deskundigen, van deskundigen

GT GD C H L M O
external /ɪkˈstɜː.nəl/ = ADJECTIVE: extern, buiten-, uitwendig, uiterlijk; USER: extern, externe, buitenlandse, de externe, uitwendige

GT GD C H L M O
fair /feər/ = ADJECTIVE: eerlijk, billijk, goed, mooi, schoon, blond, tamelijk, blank, zuiver, klaar, onbelemmerd; NOUN: kermis, jaarmarkt, zuiver; ADVERB: rein, gekromd; USER: eerlijk, kermis, billijk, eerlijke, fair

GT GD C H L M O
financial /faɪˈnæn.ʃəl/ = ADJECTIVE: financieel, geldelijk; USER: financieel, financiële, de financiële

GT GD C H L M O
findings /ˈfaɪn.dɪŋ/ = NOUN: bevinding, vondst, uitspraak, toewijzing; USER: bevindingen, vaststellingen, resultaten, conclusies, bevindingen van

GT GD C H L M O
five /faɪv/ = USER: five-, five, vijf

GT GD C H L M O
for /fɔːr/ = PREPOSITION: voor, om, naar, tot, gedurende, wegens, uit, in plaats van, van wege; CONJUNCTION: want, omdat, daar; USER: voor, voor de, van, voor het, te

GT GD C H L M O
framework /ˈfreɪm.wɜːk/ = NOUN: kader, raam, geraamte, omlijsting, lijstwerk, lijst; USER: kader, raamwerk, kaderregeling, kader van, raam

GT GD C H L M O
from /frɒm/ = PREPOSITION: van, uit, vanaf, vanuit, door, naar, met ingang van, vandaan, sedert, ten gevolge van, wegens, van ... af; USER: van, uit, vanaf, vanuit, van de

GT GD C H L M O
functional /ˈfʌŋk.ʃən.əl/ = ADJECTIVE: functioneel; USER: functioneel, functionele, de functionele

GT GD C H L M O
functionalities /ˌfʌŋk.ʃənˈæl.ə.ti/ = USER: functionaliteiten, functies, functionaliteit

GT GD C H L M O
future /ˈfjuː.tʃər/ = NOUN: toekomst, aanstaande, toekomende tijd, wezenstrek; ADJECTIVE: toekomstig, aanstaande, toekomend, beginnend; USER: toekomst, toekomstig, toekomstige, de toekomst, de toekomstige

GT GD C H L M O
gathered /ˈɡæð.ər/ = VERB: verzamelen, vergaren, vergaderen, bijeenbrengen, plukken, rapen, sprokkelen, oogsten, afleiden, abstraheren, samenscholen, innemen, deduceren; USER: verzamelde, verzameld, verzamelden, bijeen, verzamelden zich

GT GD C H L M O
global /ˈɡləʊ.bəl/ = ADJECTIVE: wereld-; USER: globale, wereldwijde, global, mondiale, globaal

GT GD C H L M O
good /ɡʊd/ = ADJECTIVE: goed, sterk, braaf, knap, zoet, fatsoenlijk, eerbaar; NOUN: heil; USER: goed, goede, good, een goede

GT GD C H L M O
governance /ˈɡʌv.ən.ənts/ = NOUN: bestuur, gouvernante; USER: bestuur, beheer, het bestuur, Governance

GT GD C H L M O
grid /ɡrɪd/ = NOUN: windhond, hazewindhond, hazewind; USER: rooster, net, Grid, raster

GT GD C H L M O
ground /ɡraʊnd/ = NOUN: grond, terrein, bodem, ondergrond, achtergrond, grondkleur, grondverf, grondtoon; VERB: gronden, grondvesten, stranden, grondverven; USER: grond, terrein, begane, de grond, gemalen

GT GD C H L M O
has /hæz/ = VERB: hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen; USER: heeft, is, biedt, beschikt, beschikt over

GT GD C H L M O
he /hiː/ = PRONOUN: hij; NOUN: mannetje; USER: hij, dat hij, hem

GT GD C H L M O
holds /həʊld/ = NOUN: greep, houvast, vat, macht, steun; VERB: houden, vasthouden, bevatten, behouden, inhouden, ophouden, doorgaan; USER: houdt, bezit, heeft, geldt, bevat

GT GD C H L M O
identifying /aɪˈden.tɪ.faɪ/ = VERB: identificeren, herkennen, onderkennen, vereenzelvigen; USER: identificeren, het identificeren, het identificeren van, identificatie, identificeren van

GT GD C H L M O
impact /imˈpakt/ = NOUN: botsing, slag, schok, stoot; VERB: stoten, indrijven; USER: botsing, effect, gevolgen, invloed, effecten

GT GD C H L M O
implementation /ˈɪm.plɪ.ment/ = NOUN: uitvoering, verwezenlijking,, verwezenlijking, implementatie

GT GD C H L M O
implemented /ˈɪm.plɪ.ment/ = VERB: uitvoeren; USER: geïmplementeerd, uitgevoerd, geïmplementeerde, toegepast, doorgevoerd

GT GD C H L M O
improve /ɪmˈpruːv/ = VERB: verbeteren, beter worden, vooruitgaan, beter maken, veredelen, bijwerken, gebruik maken van, zich ten nutte maken, meevallen; USER: verbeteren, te verbeteren, verbetering, verbetering van, verbeteren van

GT GD C H L M O
improvement /ɪmˈpruːv.mənt/ = NOUN: verbetering, vooruitgang, beterschap, vordering; USER: verbetering, verbetering van, verbeteren, de verbetering, verbeteringen

GT GD C H L M O
improvements /ɪmˈpruːv.mənt/ = NOUN: gemak, gerief; USER: verbeteringen, verbetering, verbetering van, verbeteren, verbeterd

GT GD C H L M O
in /ɪn/ = PREPOSITION: in, op, bij, aan, te, uit, naar, ter, over, volgens, voor-; ADVERB: binnen, thuis; USER: in, op, in de, van, in het

GT GD C H L M O
inaccuracy /inˈakyərəsē/ = NOUN: onnauwkeurigheid; USER: onnauwkeurigheid, onjuistheid, onjuistheden, onjuist, onnauwkeurigheden

GT GD C H L M O
including /ɪnˈkluː.dɪŋ/ = ADJECTIVE: inclusief, inbegrepen, incluis; CONJUNCTION: met in begrip; USER: inclusief, inbegrip, met inbegrip, inbegrip van, met inbegrip van

GT GD C H L M O
incompleteness /-nəs/ = USER: onvolledigheid, onvolledigheden, onvolledig, onvolledigheid voor, onvolledige

GT GD C H L M O
independent /ˌindəˈpendənt/ = ADJECTIVE: onafhankelijk, zelfstandig, onbevooroordeeld; USER: onafhankelijk, zelfstandig, onafhankelijke, zelfstandige

GT GD C H L M O
industries /ˈɪn.də.stri/ = NOUN: industrie, nijverheid, vlijt, ijver, arbeidzaamheid, naarstigheid; USER: industrieën, bedrijfstakken, industrie, sectoren, branches

GT GD C H L M O
information /ˌɪn.fəˈmeɪ.ʃən/ = NOUN: informatie, kennisgeving, inlichting, verwittiging; USER: informatie, gegevens, info, inlichtingen

GT GD C H L M O
installation /ˌɪn.stəˈleɪ.ʃən/ = NOUN: installatie, aanleg; USER: installatie, de installatie, montage, installeren

GT GD C H L M O
institute /ˈɪn.stɪ.tjuːt/ = NOUN: instituut, inrichting, gesticht, genootschap; VERB: instellen, stichten, oprichten, aanstellen, installeren, bevestigen; USER: instituut, Institute, instelling, instituut voor, instituut van

GT GD C H L M O
institution /ˌɪn.stɪˈtjuː.ʃən/ = NOUN: instelling, institutie, installatie, bevestiging; USER: instelling, orgaan, instituut, instellingen, institutionele

GT GD C H L M O
insurance /ɪnˈʃɔː.rəns/ = NOUN: verzekering, assurantie; USER: verzekering, verzekeringen, verzekerings, verzekeringsmaatschappijen

GT GD C H L M O
internal /ɪnˈtɜː.nəl/ = ADJECTIVE: intern, inwendig, binnenlands, binnenste, innerlijk; NOUN: binnenland; USER: intern, inwendig, interne, inwendige, de interne

GT GD C H L M O
international /ˌɪn.təˈnæʃ.ən.əl/ = ADJECTIVE: internationaal; USER: internationaal, internationale, International, de internationale

GT GD C H L M O
introduction /ˌɪn.trəˈdʌk.ʃən/ = NOUN: invoering, introductie, inleiding, voorstelling; USER: introductie, inleiding, invoering, binnenbrengen, de invoering

GT GD C H L M O
investments /ɪnˈvest.mənt/ = NOUN: investering, inleg, inbreng, kapitaalbelegging, deposito; USER: investeringen, beleggingen, de investeringen, investeringen in

GT GD C H L M O
invoicing /ˈɪn.vɔɪs/ = VERB: factureren, declareren; USER: facturatie, facturering, invoicing, factureren, facturen

GT GD C H L M O
involved /ɪnˈvɒlvd/ = ADJECTIVE: ingewikkeld; USER: betrokken, betrokken zijn, betrokkenen, betrokken is, die betrokken

GT GD C H L M O
is /ɪz/ = USER: is, ligt, wordt, is het

GT GD C H L M O
it /ɪt/ = PRONOUN: het, zij, dat, hij, dit; USER: het, zij, is, deze, dat

GT GD C H L M O
java /ˈdʒɑː.və/ = NOUN: javakoffie; USER: Java, van Java

GT GD C H L M O
knowledge /ˈnɒl.ɪdʒ/ = NOUN: kennis, wetenschap, medeweten, bekendheid, kunde, geleerdheid; USER: kennis, kennis van, kennis te, wetenschap, medeweten

GT GD C H L M O
language /ˈlæŋ.ɡwɪdʒ/ = NOUN: taal, spraak; USER: taal, talen, eigen taal, language, taal wijzigen

GT GD C H L M O
languages /ˈlæŋ.ɡwɪdʒ/ = NOUN: taal, spraak; USER: talen, taal, talen te, talen van

GT GD C H L M O
large /lɑːdʒ/ = ADJECTIVE: groot, ruim, breed, omvangrijk, grotendeels, fors, wijd, veelomvattend, grootmoedig, onbevangen, opschepperig, vrijgevig; USER: groot, large, grote, ruime, ruim

GT GD C H L M O
largest /lɑːdʒ/ = USER: De grootste, grootste

GT GD C H L M O
last /lɑːst/ = NOUN: laatste, last, uiterste, leest; VERB: duren; ADJECTIVE: laatst, vorig, verleden, jongstleden, laatstleden, voorgaand; ADVERB: het laatst; USER: laatste, vorig, laatst, laatstelijk, afgelopen

GT GD C H L M O
lead /liːd/ = VERB: leiden, loden, geleiden, uitkomen, aanvoeren, voorgaan; NOUN: lood, leiding, voorsprong, voorbeeld, hoofdrol; ADJECTIVE: loden; USER: leiden, lood, leidt, te leiden, leiding

GT GD C H L M O
leasing /liːs/ = NOUN: verpachting, het leasen, pachting; USER: verpachting, leasing, lease, uw gewenste leasing, gewenste leasing aan

GT GD C H L M O
led /led/ = VERB: leiden, loden, geleiden, uitkomen, aanvoeren, voorgaan, de leiding hebben, de weg wijzen, dirigeren, uitspelen, met lood bedekken, in lood vatten, plomberen, overreden, de toon aangeven; USER: geleid, leidde, led, leiding, leidden

GT GD C H L M O
level /ˈlev.əl/ = NOUN: niveau, waterpas, vlak, hoogte, peil, stand; ADJECTIVE: waterpas, vlak, horizontaal, effen; VERB: nivelleren, vlakken; USER: niveau, level, niveau van, het niveau

GT GD C H L M O
local /ˈləʊ.kəl/ = ADJECTIVE: lokaal, plaatselijk, alhier, gewestelijk, plaats-; NOUN: lokaaltrein, plaatselijk nieuws, plaatselijk bewoner, dorpscafé; USER: lokaal, plaatselijk, lokale, plaatselijke, de lokale

GT GD C H L M O
locations /ləʊˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: plaats, ligging, plaatsbepaling, ruimte, verblijfplaats, oord, lokaliteit, afbakening, afgebakend gebied, wegaanleg, kraal; USER: locaties, plaatsen, bestemmingen, lokaties, lokaties in

GT GD C H L M O
losses /lɒs/ = NOUN: verliezen; USER: verliezen, verlies, schade, waardeverminderingen, verliezen die

GT GD C H L M O
main /meɪn/ = ADJECTIVE: hoofd-, grootste, voornaamst; NOUN: hoofdlijn, hoofdleiding, hoofdkraan, geweld, kracht, hanengevecht; USER: hoofd-, grootste, belangrijkste, voornaamste, hoofd

GT GD C H L M O
major /ˈmeɪ.dʒər/ = ADJECTIVE: groot, grootste, majeur, zeer groot, groter, meerderjarig, hoger, ouder, hoofd-; NOUN: majoor, hoofdvak, meerderjarige, hoofdpremisse, senior; VERB: als hoofdvak kiezen; USER: groot, grootste, grote, belangrijke, belangrijkste

GT GD C H L M O
managed /ˈmæn.ɪdʒ/ = VERB: beheren, leiden, besturen, hanteren, aankunnen, administreren, regeren, naar zich hand zetten, verzetten; USER: beheerd, beheerde, geslaagd, managed, erin geslaagd

GT GD C H L M O
management /ˈmæn.ɪdʒ.mənt/ = NOUN: beheer, bestuur, directie, leiding, behandeling, besturing, administratie, overleg; USER: beheer, het beheer, beheer van, het management, het beheer van

GT GD C H L M O
manager /ˈmæn.ɪ.dʒər/ = NOUN: manager, beheerder, directeur, bestuurder, leider, administrateur, gerant, zetbaas, curator; USER: manager, beheerder, de manager, directeur

GT GD C H L M O
master /ˈmɑː.stər/ = NOUN: meester, kapitein, baas, heer, leraar, gezagvoerder, chef, patroon, onderwijzer, heer des huizes; VERB: meester worden, overmeesteren; USER: meester, kapitein, master, heer

GT GD C H L M O
materials /məˈtɪə.ri.əl/ = NOUN: materieel, beschikbare middelen; USER: materieel, materialen, materiaal, stoffen, materialen die

GT GD C H L M O
maximizing /ˈmæk.sɪ.maɪz/ = VERB: maximaliseren, tot het uiterste vergroten; USER: maximaliseren, het maximaliseren, maximaliseren van, het maximaliseren van, maximalisering

GT GD C H L M O
measurement /ˈmeʒ.ə.mənt/ = NOUN: maat, afmeting, maatsysteem; USER: maat, afmeting, meting, meten, metingen

GT GD C H L M O
member /ˈmem.bər/ = NOUN: lid, onderdeel, lidmaat, afgevaardigde, aanhanger, afdeling; USER: lid, lid van

GT GD C H L M O
methodologies /ˌmeθ.əˈdɒl.ə.dʒi/ = NOUN: methodologie, methdeleer; USER: methodieken, methodologieën, methoden, methodes, methodologie

GT GD C H L M O
methodology /ˌmeθ.əˈdɒl.ə.dʒi/ = NOUN: methodologie, methdeleer; USER: methodologie, methode, methodiek, methoden, werkwijze

GT GD C H L M O
mixed /mɪkst/ = ADJECTIVE: gemengd, vermengd; USER: gemengd, gemengde, mixed, vermengd

GT GD C H L M O
models /ˈmɒd.əl/ = NOUN: model, type, voorbeeld, maquette, toonbeeld, mannequin, mal, partijs; VERB: modelleren, boetseren, vormen, als mannequin fungeren; USER: modellen, Models, Voorbeelden Modellen, modellen die

GT GD C H L M O
monitoring /ˈmɒn.ɪ.tər/ = NOUN: controle, afluistering; USER: bewaking, controle, toezicht, toezicht op, monitoren

GT GD C H L M O
most /məʊst/ = ADJECTIVE: meest, hoogst, grootst; ADVERB: meest, zeer, hoogst; USER: meest, meeste, de meeste, nieuwste, het meest

GT GD C H L M O
ms /miz/ = USER: ms, lidstaten, LS, mg

GT GD C H L M O
multiple /ˈmʌl.tɪ.pl̩/ = ADJECTIVE: meervoudig, veelvuldig, velerlei, veelsoortig, velerhande; NOUN: veelvoud; USER: meervoudig, veelvoud, meerdere, verschillende, veelvoudige

GT GD C H L M O
needed /ˈniː.dɪd/ = VERB: moeten, hoeven, behoeven, nodig hebben, vereisen, gebrek hebben, gebrek lijden; USER: nodig, nodig is, nodig zijn, benodigde, die nodig

GT GD C H L M O
of /əv/ = PREPOSITION: van, over, bij; USER: van, van de, van het, of, over

GT GD C H L M O
off /ɒf/ = ADVERB: uit, af, weg, eraf, verwijderd, ver; PREPOSITION: van, naast; VERB: uittrekken, afnemen, afhouden; ADJECTIVE: ver; USER: af, uit, weg, eraf, off

GT GD C H L M O
on /ɒn/ = ADVERB: op, door, verder, voort, erop; PREPOSITION: op, over, aan, in, bij, met, om, te, na, on-suffix, on; USER: op, over, aan, op de, on

GT GD C H L M O
one /wʌn/ = NOUN: een; PRONOUN: men, iemand, een enkele, een zekere; ADJECTIVE: dezelfde, enkel, enig, eerst, one-, one; USER: een, men, ene, iemand

GT GD C H L M O
optimization /ˌɒp.tɪ.maɪˈzeɪ.ʃən/ = USER: optimalisatie, optimalisering, optimaliseren, optimalisatie van

GT GD C H L M O
or /ɔːr/ = CONJUNCTION: of; NOUN: goudkleur; USER: of, en, of de, of een

GT GD C H L M O
oracle /ˈɒr.ə.kl̩/ = NOUN: orakel, godsspraak; VERB: orakelen; USER: orakel, oracle, aanspraakplaats, van Oracle

GT GD C H L M O
organizational /ˌɔː.ɡən.aɪˈzeɪ.ʃən/ = USER: organisatorische, organisatorisch, organisatiestructuur, organisatie

GT GD C H L M O
pascal

GT GD C H L M O
per /pɜːr/ = PREPOSITION: per, in, te, binnen; USER: per, € per

GT GD C H L M O
performance /pəˈfɔː.məns/ = NOUN: optreden, prestatie, uitvoering, voorstelling, nakoming, vervulling, spel, opvoering, toneelvoorstelling; USER: prestatie, voorstelling, uitvoering, prestaties, de prestaties

GT GD C H L M O
performed /pəˈfɔːm/ = VERB: uitvoeren, verrichten, doen, optreden, spelen, volbrengen, vertonen, voorstelling geven, uitrichten, kunsten vertonen, opdraven, opdagen, opvoeren van toneelstuk, iets ten beste geven; USER: uitgevoerd, verricht, uitgevoerde, deed, speelde

GT GD C H L M O
performing /pərˈfôrm/ = ADJECTIVE: uitvoerend, gedresseerd, dramatisch, afgericht; USER: uitvoerend, uitvoeren, uitvoeren van, het uitvoeren, het uitvoeren van

GT GD C H L M O
personnel /ˌpərsəˈnel/ = NOUN: personeel, manschappen; USER: personeel, het personeel, personeelsleden, medewerkers, personeelskosten

GT GD C H L M O
phase /feɪz/ = NOUN: fase, stadium, schijngestalte, kwartier; VERB: geleidelijk invoeren; USER: fase, phase, fase van

GT GD C H L M O
php = USER: php, van PHP

GT GD C H L M O
plan /plæn/ = NOUN: plan, plattegrond, schema, ontwerp, bedoeling, tekening, vlak, doel, methode, schets; VERB: ontwerpen, plannen maken; USER: plan, plannen, van plan, plan van, gepland

GT GD C H L M O
potential /pəˈten.ʃəl/ = NOUN: potentieel, mogelijkheid; ADJECTIVE: potentieel, mogelijk, eventueel, latent, mogelijkheid uitdrukkend; USER: potentieel, potentiële, mogelijke, mogelijkheden, mogelijk

GT GD C H L M O
power /paʊər/ = NOUN: macht, vermogen, kracht, mogendheid, sterkte, gezag, heerschappij; VERB: drijfkracht verschaffen; USER: vermogen, macht, kracht, mogendheid, stroom

GT GD C H L M O
practice /ˈpræk.tɪs/ = NOUN: praktijk, beoefening, gebruik, uitoefening, toepassing, aanwending; VERB: oefenen, beoefenen, uitoefenen, toepassen, in praktijk brengen, instuderen; USER: praktijk, de praktijk, praktijken, practice, oefenen

GT GD C H L M O
prioritizing /prīˈôrəˌtīz,ˈprīərə-/ = USER: prioriteren, prioritering, prioriteren van, prioriteit, prioritering van

GT GD C H L M O
procedures /prəˈsiː.dʒər/ = NOUN: procedure, werkwijze, methode, handelwijze, bereidingswijze, procédé; USER: procedures, de procedures, procedures voor, procedure, voorwaarden

GT GD C H L M O
process /ˈprəʊ.ses/ = NOUN: werkwijze, gang, bewerking, verloop, voortgang, bereidingswijze, procédé; VERB: reproduceren, verduurzamen, machinaal reproduceren, conserveren, gerechtelijk vervolgen; USER: procede, werkwijze, proces, taak

GT GD C H L M O
processes /ˈprəʊ.ses/ = NOUN: werkwijze, gang, bewerking, verloop, voortgang, bereidingswijze, procédé; VERB: reproduceren, verduurzamen, machinaal reproduceren, conserveren, gerechtelijk vervolgen; USER: processen, procedes, werkwijzen, proces

GT GD C H L M O
productivity /ˌprɒd.ʌkˈtɪv.ɪ.ti/ = NOUN: produktiviteit; USER: produktiviteit, productiviteit, de productiviteit, productiviteit te, productiviteit van

GT GD C H L M O
professional /prəˈfeʃ.ən.əl/ = ADJECTIVE: professioneel, beroeps-, deskundig, van beroep, vak-, ambts-; NOUN: vakman; USER: professioneel, professionele, professional, beroepsmatig, beroeps

GT GD C H L M O
programming /ˈprōˌgram,-grəm/ = VERB: programmeren; USER: programmering, programmeren, de programmering, programmeer, programmeertaal

GT GD C H L M O
programs /ˈprəʊ.ɡræm/ = NOUN: programma, program, programmaboekje, agenda; VERB: programmeren; USER: programma's, programma

GT GD C H L M O
project /ˈprɒdʒ.ekt/ = VERB: projecteren, ontwerpen, beramen, werpen, vooruitsteken, uitspringen, slingeren, uitschieten; NOUN: plan, ontwerp, onderneming; USER: project, projecten, het project

GT GD C H L M O
proposing /prəˈpəʊz/ = VERB: voorstellen, bieden, voorleggen, van plan zijn, aanzoeken, zich voorstellen, uitloven, zich voornemen, aanbieden; USER: voorstellen, voorstelt, het voorstellen, het voorstellen van, voorgesteld

GT GD C H L M O
provide /prəˈvaɪd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken; USER: verstrekken, verschaffen, voorzien, zorgen voor, bieden

GT GD C H L M O
provided /prəˈvīd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken; USER: verstrekt, mits, voorwaarde, voorzien, op voorwaarde

GT GD C H L M O
providing /prəˈvaɪd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken; USER: het verstrekken van, het verstrekken, verstrekken, verstrekken van, leveren

GT GD C H L M O
r /ɑr/ = USER: r, O,

GT GD C H L M O
raised /reɪz/ = ADJECTIVE: verheven; USER: verheven, verhoogd, verhoogde, opgeheven, opgeworpen

GT GD C H L M O
recommendations /ˌrek.ə.menˈdeɪ.ʃən/ = NOUN: aanbeveling, advies, aanwijzing, recommandatie; USER: aanbevelingen, aanbevelingen van

GT GD C H L M O
recovery /rɪˈkʌv.ər.i/ = NOUN: herstel, herwinnen, verhaal, terugkrijgen, beterschap, wederverkrijging, terugkeer tot de vroegere positie; USER: herstel, recovery, terugwinning, terugvordering, nuttige toepassing

GT GD C H L M O
redesign /ˌriːdɪˈzaɪn/ = USER: herontwerp, herontwerpen, redesign, herontwerp van, opnieuw ontwerpen

GT GD C H L M O
region /ˈriː.dʒən/ = NOUN: gewest, regio, gebied, streek, landstreek, sfeer; USER: regio, gebied, streek, omgeving, gewest

GT GD C H L M O
repetitive /rɪˈpet.ə.tɪv/ = USER: repetitieve, repetitief, repeterende, herhalende, herhaalde

GT GD C H L M O
reporting /rɪˈpɔːt/ = VERB: rapporteren, melden, berichten, rapport uitbrengen, informeren, inlichten, rapport maken van, overbrengen, verslaggever zijn, verslag geven van, reporterswerk doen, zich melden bij; USER: rapportage, rapportering, rapporteren, melden, verslaglegging

GT GD C H L M O
requirements /rɪˈkwaɪə.mənt/ = NOUN: vereiste, eis, behoefte; USER: eisen, vereisten, voorschriften, behoeften, voorwaarden

GT GD C H L M O
responsibilities /rɪˌspɒn.sɪˈbɪl.ɪ.ti/ = NOUN: verantwoordelijkheid, aansprakelijkheid, verantwoording; USER: verantwoordelijkheden, verantwoordelijkheid, de verantwoordelijkheden, bevoegdheden, taken

GT GD C H L M O
responsible /rɪˈspɒn.sɪ.bl̩/ = ADJECTIVE: verantwoordelijk, aansprakelijk, solied; USER: verantwoordelijk, verantwoordelijke, verantwoordelijk is, verantwoordelijk zijn, die verantwoordelijk

GT GD C H L M O
review /rɪˈvjuː/ = NOUN: recensie, herziening, overzicht, tijdschrift, revue, parade, boekbeoordeling, terugblik, wapenschouwing, maandschrift, inspectie; VERB: herzien, bespreken, recenseren, overzien, overzicht geven van, in ogenschouw nemen, laten paraderen, terugzien op; USER: beoordelen, herzien, reactie, te beoordelen, recenseer

GT GD C H L M O
risk /rɪsk/ = NOUN: risico, gevaar; VERB: riskeren, wagen, kans lopen, op het spel zetten; USER: risico, gevaar, kans, het risico

GT GD C H L M O
robotics /rəʊˈbɒt.ɪks/ = USER: robotica, robotics, robots, de robotica, robotica van

GT GD C H L M O
rpa = USER: RPA, de RPA, van RPA,

GT GD C H L M O
run /rʌn/ = VERB: lopen, voeren, rennen, verlopen, leiden, laten lopen, doorlopen, hardlopen, besturen, stromen; NOUN: loop, periode; USER: lopen, rennen, voeren, draaien, uitvoeren

GT GD C H L M O
s = USER: s, en, Tussen, jaren, is

GT GD C H L M O
sap /sæp/ = NOUN: sap, vocht, spint, levenssap, kracht, sul, blokker, plantesap, ondermijning, onnozele hals; VERB: ondermijnen, sapperen; USER: sap, spintlaag, sappen, van SAP

GT GD C H L M O
scenarios /sɪˈnɑː.ri.əʊ/ = NOUN: scenario, draaiboek; USER: scenario's, scenario

GT GD C H L M O
segmenting

GT GD C H L M O
selection /sɪˈlek.ʃən/ = NOUN: selectie, keuze, keus, keur, teeltkeus, bloemlezing; USER: selectie, keuze, aanbod, winkelwagentje, selectie toevoegen

GT GD C H L M O
senior /ˈsiː.ni.ər/ = NOUN: senior, oudste, ouder, superieur, vierdejaarstudent; ADJECTIVE: ouder; USER: senior, hogere, oudste, hoge, hoger

GT GD C H L M O
sessions /ˈseʃ.ən/ = NOUN: sessie, zitting, zittingsperiode, zittingstijd; USER: sessies, zittingen, Sessies Sessies, vergaderingen, bijeenkomsten

GT GD C H L M O
skills /skɪl/ = NOUN: bekwaamheid, behendigheid, handigheid, bedrevenheid, ervarenheid; USER: vaardigheden, vaardigheden te, vaardigheden die, competenties, skills

GT GD C H L M O
solutions /səˈluː.ʃən/ = NOUN: oplossing; USER: oplossingen, oplossingen te, oplossing, oplossingen voor

GT GD C H L M O
specialized /ˈspeʃ.əl.aɪzd/ = VERB: specializeren; USER: gespecialiseerde, gespecialiseerd, specialistische, speciale, specifieke

GT GD C H L M O
sql = USER: sql, van SQL

GT GD C H L M O
statistics /stəˈtistik/ = NOUN: statistiek, statistische gegevens; USER: statistiek, statistieken, statistieken zien, Statistics, • Statistieken

GT GD C H L M O
strategies /ˈstræt.ə.dʒi/ = NOUN: strategie, krijgskunde, krijgskunst, krijgswetenschap; USER: strategieën, strategieën voor, strategie, van strategieën

GT GD C H L M O
studies /ˈstədē/ = NOUN: wetenschappen; USER: studies, onderzoeken, onderzoek, studie

GT GD C H L M O
such /sʌtʃ/ = ADJECTIVE: dergelijk, zulk, dusdanig, zulk een, zo een, zodanig zo; PRONOUN: zij, zulks, dezelfde, degenen, dezulke; USER: dergelijk, zulk, zoals, dergelijke, deze

GT GD C H L M O
system /ˈsɪs.təm/ = NOUN: systeem, stelsel, bestel, gestel; USER: systeem, stelsel, het systeem, systeem van

GT GD C H L M O
systems /ˈsɪs.təm/ = NOUN: systeem, stelsel, bestel, gestel; USER: systemen, systeem, systemen voor, stelsels

GT GD C H L M O
tasks /tɑːsk/ = NOUN: taak, opgave, karwei, huiswerk; VERB: taak opgeven, werk opleggen, hard laten werken, veel vergen van, op de proef stellen; USER: taken, opdrachten, taken voor deze applicatie, taak, de taken

GT GD C H L M O
team /tēm/ = NOUN: team, ploeg, elftal, equipe, span, werkgroep, toom, vlucht, bediening; VERB: samenwerken, aanspannen; USER: team, ploeg, team van, het team

GT GD C H L M O
teams /tēm/ = NOUN: team, ploeg, elftal, equipe, span, werkgroep, toom, vlucht, bediening; VERB: samenwerken, aanspannen; USER: teams, Ploegen, Akties Teams, team, teams van

GT GD C H L M O
technologies /tekˈnɒl.ə.dʒi/ = NOUN: technologie; USER: technologieën, technologie, technieken, technologieën te

GT GD C H L M O
tel = USER: tel, tel., Telefoon, bestelling, telefonisch

GT GD C H L M O
test /test/ = NOUN: test, proef, toets, onderzoek, beproeving, examen, keuring, proefwerk; VERB: toetsen, beproeven, proberen, keuren; USER: test, proef, testen, toets

GT GD C H L M O
tests /test/ = NOUN: test, proef, toets, onderzoek, beproeving, examen, keuring, proefwerk, reagens, schaal, pantser; USER: testen, test, proeven, onderzoeken, toetsen

GT GD C H L M O
the /ðiː/ = ARTICLE: de, het; USER: de, het, van de

GT GD C H L M O
their /ðeər/ = PRONOUN: hun, haar; USER: hun, de, van hun, het, zijn

GT GD C H L M O
three /θriː/ = USER: three-, three, drietal, drieën; USER: drie, de drie, drietal

GT GD C H L M O
through /θruː/ = ADVERB: door, doorheen, uit, helemaal, tot het einde toe; PREPOSITION: door, via, doorheen, door bemiddeling van, per; ADJECTIVE: doorgaand; USER: door, via, doorheen, door middel, door middel van

GT GD C H L M O
to /tuː/ = PREPOSITION: om, aan, naar, tot, voor-, bij, om te, ter, tegen, toe, tot aan, tot op, naar toe, to-, to; USER: naar, aan, te, tot, om

GT GD C H L M O
tool /tuːl/ = NOUN: gereedschap, werktuig, beitel, kwast, penis, tandhamer, stempelversiering; VERB: bewerken, met geperste versieringen voorzien, met blinddruk versieren, mennen, rijden; USER: gereedschap, werktuig, instrument, hulpmiddel, onderzoekshulpmiddel

GT GD C H L M O
tools /tuːl/ = NOUN: gereedschap; USER: gereedschap, tools waarmee, instrumenten, hulpmiddelen, gereedschappen

GT GD C H L M O
training /ˈtreɪ.nɪŋ/ = NOUN: opleiding, trainen; USER: opleiding, training, opleidingen, trainingen, scholing

GT GD C H L M O
travel /ˈtræv.əl/ = NOUN: reizen, reis, slag, beweging, reisbeschrijving; VERB: reizen, afreizen, vervoeren, zich verplaatsen, zich voortplanten, zich bewegen; USER: reizen, reis, reist, te reizen, afreizen

GT GD C H L M O
tree /triː/ = NOUN: boom, stamboom; USER: boom, tree, boompje, structuur, bomen

GT GD C H L M O
uipath

GT GD C H L M O
understanding /ˌəndərˈstand/ = NOUN: begrip, verstand, verstandhouding, betrekking, verband, omgang, schikking, verstandelijkheid; ADJECTIVE: oordeelkundig, veelbegrijpend, bevattelijk,, inzicht, verstande

GT GD C H L M O
unit /ˈjuː.nɪt/ = NOUN: eenheid, unit, afdeling; USER: eenheid, unit, apparaat, toestel

GT GD C H L M O
used /juːst/ = ADJECTIVE: gebruikt, afgewerkt; USER: gebruikt, gebruikte, tweedehands, gebruik, toegepast

GT GD C H L M O
using /juːz/ = NOUN: gebruik; USER: gebruik, met, met behulp, met behulp van, gebruik van

GT GD C H L M O
utilities /juːˈtɪl.ɪ.ti/ = NOUN: nut, utility, utiliteit, nuttigheid; USER: nutsbedrijven, utilities, nutsvoorzieningen, hulpprogramma

GT GD C H L M O
validating /ˈvæl.ɪ.deɪt/ = VERB: bevestigen, bekrachtigen, geldig verklaren, legaliseren, sanctioneren; USER: valideren, valideren van, validering, validatie, het valideren

GT GD C H L M O
value /ˈvæl.juː/ = NOUN: waarde, prijs, schatting; VERB: waarderen, taxeren, schatten; USER: waarde, waarde heeft, value, prijs, waarde van

GT GD C H L M O
vendor /ˈven.dər/ = NOUN: verkoper; USER: verkoper, leverancier, vendor, leveranciers, aanbieder

GT GD C H L M O
was /wɒz/ = USER: was, werd, is, was het

GT GD C H L M O
which /wɪtʃ/ = ADJECTIVE: welke, welke dan ook; CONJUNCTION: die, dat, welke, wat, welk; PRONOUN: die, dat, welke, wat, welk, hetgeen, wie, hetwelk; USER: welke, die, wat, dat, welk

GT GD C H L M O
working /ˈwɜː.kɪŋ/ = NOUN: werking, bewerking, bedrijf, exploitatie, groeve, mijn; ADJECTIVE: werk-, werkzaam, werkend, bruikbaar, praktisch, bedrijfs-; USER: werkend, werkzaam, werking, werken

GT GD C H L M O
years /jɪər/ = NOUN: jaar; USER: jaren, jaar, jarige, jaar oud

GT GD C H L M O
young /jʌŋ/ = ADJECTIVE: jong, klein, nieuw, beginnend, aankomend; USER: jong, jonge, jongeren, wijfje

274 words